Utrecht - Oudegracht 229 (oud adres)
1989.0001c

Vervolg: "Oude Gracht 229 (nu Zwaansteeg 11)"
[... het andere.] Dit is het gevolg van de natuurlijke vorm van de boomstam. Door ze om-en-om te leggen, verkreeg men sterke balklagen, die dan ook een flinke belasting in de vorm van graan te doorstaan hadden. Op de begane grond zijn enkele venstersporen uit deze tijd gevonden.
Duidelijker was het vensterpatroon op de verdiepingen. Daar zijn in de zijmuren en in de westmuur reeksen pakhuisvensters gevonden (afb. 200). Zij waren oorspronkelijk uitsluitend van luiken in een steensponning voorzien. Dergelijke vensters zijn ook in de verhoogde oostgevel gevonden. De nieuwe spanten waren stapelspanten, bestaande uit twee jukken en een onbekende nokondersteuning. Om de zoldervloer vrij te houden, staken de spantbenen in de muur (afb. 201). De ondersteuning van de vlieringvloer was verstevigd door hangbalken. Tegen de oostmuur bevond zich een spiltrap, waarmee een nieuwe doorgang naar de zolder van de belending samenhangt. De begane grond was niet bedoeld voor opslag. In de plavuizen vloer werd tegen de vrije hoek van het keldertje een restant van een (bak?)oven aangetroffen (afb. 192). In een bakstenen vloer in de noordoosthoek waren drie vroeg 17e-eeuwse haardstenen verwerkt (afb. 193). In de westgevel was aan de zuidzijde een ingang die op een steegje naar de Springweg uitkwam. Misschien zijn toen al langs dit steegje de zes kameren gebouwd, waarvan in een transportakte van 1652 sprake is. Ook tegen de zuidgevel hebben kameren gestaan, waarvan alleen nog een kelder over is. Dit zijn waarschijnlijk de kameren waarvan de bouw in 1648 vermeld wordt.
Op een onduidelijk tijdstip in de 17e eeuw verloor het gebouw zijn functie als graanpakhuis en werd het - eerst in huur en vanaf 1719 in eigendom - als Bank van Lening ten bate van het aangrenzende weeshuis. Voor deze functie werden de pakhuisvensters als hoogst onpraktisch ervaren. Op de verdiepingen werden ze door vensters met glasramen vervangen, alle wel voorzien

van tralies. Op de begane grond kwamen, naast getraliede vensters van een groter formaat, ook enkele doorgangen in de zuidmuur. Op de latei van verschillende vensters staan nog de bedragen geschilderd van de waarde van de beleende goederen, variërend van f 2,50 tot f 11,-. Deze 'panden' werden goed achter slot en grendel gehouden, zoals bleek uit een balk onder de verdiepingsvloer waarop nog twee sloten van een verdwenen luik zaten. De steeg langs de zes kameren naar de Springweg, waardoor vele Utrechters met acute geldbehoefte hun gang naar de Bank van Lening maakten, heette sindsdien de Lombardpoort. De twee kameren aan de zuidzijde van het gebouw werden tot woning voor de kassier bestemd en vergroot.
Het vierkante, 16e-eeuwse huis aan de oostzijde is in de 18e eeuw geheel vernieuwd. In de archieven van het Weeshuis, die door W. Annema uitvoerig zijn doorgewerkt, bleek het bestek met de datum 12 juli 1764 nog aanwezig te zijn. De vernieuwing beoogde meteen een verhoging met een verdieping ten behoeve van de Bank van Lening. De bouwtijd werd op tien weken gesteld! Van de eens fraaie kamer op de begane grond is alleen de schouw (waarschijnlijk uit 1770) bewaard gebleven (afb. 202). In de loop van de 18e eeuw werd de westelijke topgevel gesloopt en kreeg de kap een zogenoemd wolfseind. Dit is de situatie die een rond 1870 vanaf de Domtoren gemaakte foto toont (afb. 187). Hierop zijn ook vier 18e-eeuwse dakkapellen met lessenaarsdaken te zien en, boven twee daarvan, een dakkapel voor de vliering. Toen de inmiddels aan de gemeente overgedragen Bank van Lening het gebouw verliet, werden door de nieuwe eigenaar de vliering en de oostelijke topgevel weggebroken. Na opnieuw eigenaar te zijn geworden, heeft de gemeente na enige aarzeling tot restauratie besloten, waarbij de kap en de topgevels tot hun oorspronkelijke vorm zijn aangevuld en het verhaal van het gebouw kan doorgaan.